De protestleus Crétin Suisse (vrij vertaald: gekke Zwitser) gekalkt op de grond voor het hoofdkantoor van de Zwitserse zakenbank Credit Suisse. ©  Mark Henley / Panos Pictures / ANP

42 miljard dollar. Zoveel geld haalden klanten in één dag weg bij de Silicon Valley Bank. ‘Een klassieke bankrun’, oordeelden de media. Dat waag ik te betwijfelen. In één dag 42 miljard dollar, dat is 1,75 miljard per uur, oftewel bijna een half miljoen per seconde. Met dank aan smartphone en internet. Vergeleken met deze financiële tsunami oogt de ouderwetse bankrun als een slakkenrace.

Dat is meer dan een detail. Na de Silicon Valley Bank vielen de afgelopen weken meer Amerikaanse geldhuizen om. Arrogante Europese beleidsmakers waren zichzelf net lekker op de borst aan het kloppen – onze financiële instellingen zijn véél veiliger – toen systeembank Credit Suisse aan de beurt was. Nu de rook optrekt, blijft de Zwitserse belastingbetaler achter met een financieel megarisico – leningen, overheidsgaranties voor nieuwe eigenaar UBS – van 209 miljard euro. Plus een bancair monster waarvan de balans twee keer zo groot is als het totale bbp van Zwitserland.

Het is om woest van te worden.

Net als in 2008 draait het grote publiek op voor de dreigende verliezen, terwijl de winsten in de tussenliggende vijftien jaar privaat waren. Net als in dat rampjaar regent het ook nu verklaringen. De Silicon Valley Bank stond als middelgrote bank niet onder het strengste toezicht. Gokte op een aanhoudend lage rente. En Credit Suisse is betrokken geweest bij zo’n beetje elk recent financieel schandaal. Van de giftige herverpakte leningen van Greensill tot het voor fraude aangeklaagde investeringsfonds Archegos Capital van christenfundamentalist Bill Hwang.

Toch is het antwoord op de hoe-heeft-dit-kunnen-gebeuren-vraag simpel. Althans, volgens de meeste economen en toezichthouders. Voorzitter Klaas Knot van De Nederlandsche Bank vatte het deze maand nog eens helder samen: ‘buffers, buffers, buffers’. Zouden banken over voldoende eigen vermogen beschikken, dan komen zij niet direct in de problemen als klanten hun geld opvragen. Nog altijd heeft ING een hefboomratio van slechts 5,1 procent. Dat betekent, simpel gezegd, dat van elke euro die de bank uitleent ze slechts 5 cent zelf bezit. De rest is schuld. ‘Met dit financiële systeem kunnen we slechts hopen dat de boel niet morgen al implodeert’, waarschuwde Stanford-econoom Anat Admati, wereldwijd de prominentste voorstander van torenhoge buffers, toen ik haar in 2018 interviewde.

Tegen een lek van 42 miljard dollar zijn geen hoge dijken bestand

Admati heeft gelijk. Toch hebben de recente gebeurtenissen behalve het financiële stelsel ook mijn geloof in het bufferevangelie aan het wankelen gebracht. Dat is, ten eerste, omdat kapitaaleisen vanwege hun technische karakter een ideale prooi zijn voor lobbyisten. In de Verenigde Staten werden ze onder Trump versoepeld. In Nederland schreeuwde de bankenlobby moord en brand over nieuwe internationale regels die het gebruik van eigen (dus soepeler) risicomodellen aan banden leggen.

Ten tweede blijkt de uitvoering niet eenvoudig. Dat eigen kapitaal is (helaas) geen spaarvarken dat stukgeslagen wordt in tijden van nood. Het gaat deels om complexe financiële producten met exotische afkortingen. Zoals de coco’s bij Credit Suisse. Wordt die buffer daadwerkelijk aangesproken, dan raken de financiële markten in paniek. Waarna de vergoedingen die álle banken hiervoor betalen de lucht in schieten. Dat kan weer een heel eigen crisisdynamiek veroorzaken.

Mijn derde punt van twijfel is het simpelste. Blijft er niet altijd een zwakste schakel? ‘Als een bank in de schijnwerpers staat kun je niet genoeg liquiditeit hebben’, citeerde het FD een anonieme bankbestuurder. Inderdaad: stel je als gedachte-experiment voor dat banken hun buffers verdubbelen. Is dat werkelijk voldoende als de onvermijdelijke volgende fraude/renteverhoging/recessie komt? Als angstige klanten hun geld massaal evacueren?

Over wat dan nodig is, naast hoge buffers, kun je van mening verschillen. Tegenstanders van het huidige monetaire stelsel voelen zich gesterkt in hun kruistocht tegen commerciële geldschepping. Socialisten willen dat (op z’n minst) het betalingsverkeer in publieke handen komt. Dat is immers net zo’n cruciale nutsvoorziening als water en elektriciteit. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid pleitte, hierop variërend, voor een betaalrekening bij de centrale bank. Dat lost het probleem van bankruns zeker niet op, maar biedt consumenten wel een veilige haven.

Eén ding is zeker: dit financiële stelsel blijft een tijdbom. Er moet veel meer gebeuren. Want tegen een lek van 42 miljard dollar zijn ook de hoogste dijken niet bestand.