Akimasa Harada / Getty Images / Milo

Het duurt even voordat ik doorheb waar ik precies naar kijk. Een grijzig bolletje op het kleed. Pas als ik dichterbij kom zie ik de tandjes in de spitse snuit, de oogjes samengeknepen. De kop is vakkundig van de romp gescheiden. De rest van de muis vind ik verderop in de kamer, verminkt tot een onbestemd hoopje weefsel en ingewanden. Alleen de staart is nog intact. Voorzichtig schraap ik de restanten van de vloer en boen ik de bloedvlekjes uit het tapijt.

De volgende nacht word ik wakker van panisch gepiep. Slaapdronken loop ik de woonkamer in en zie een roofdier wegschieten met een prooi in zijn bek. Als de spitsmuis in stress verkeert, leer ik later, slaakt hij schrille kreten. Ik weet de doodsbange muis te bevrijden uit de kaken van zijn belager en vang hem in een Tupperware-bakje. Voordat ik hem vrijlaat bestudeer ik het beestje even. Zijn vacht is verfomfaaid, de snorhaartjes op zijn puntige snuit trillen. Spitsmuizen zijn familie van de egel, ze zijn nuttige tuinhulpjes omdat ze naaktslakken eten, en ze hebben een beschermde status. Het vangen of doden van een spitsmuis is strafbaar.

Vijf jaar lang had de kat opgesloten gezeten in een bovenwoning zonder dakterras of balkon. Het is geen buitenkat, had de vorige eigenaar gezegd, hij zou weinig interesse hebben getoond voor het leven op straat, meestal lag hij te snurken in de vensterbank. Zo vulde hij zijn dagen bij ons ook. Opgekruld in een mandje, tevreden spinnend op schoot, totdat de zon onderging, zijn pupillen verwijdden en zijn vlijmscherpe nagels in stelling werden gebracht als wapens. Om te zorgen dat hij zijn energie kwijt kon hadden we een breed scala van speeltjes aangeschaft. Felgekleurde lintjes aan een stokje, een laserlampje, balletjes met een belletje erin. Dan kwam de jager in hem naar boven en als ik niet oppaste vierde hij zijn instincten bot op mijn benen. Schrammen op de schenen. Tandafdrukken in de enkels. Meer dan eens vluchtte ik uit zelfbescherming de badkamer in. Op de vlucht ja, in mijn eigen huis. Voor een kat.

Sinds hij naar buiten kan ben ik veilig. Overdag ligt onze zwart-witte korthaar nog altijd te soezen in de vensterbank of dringt hij zijn knuffels aan me op. ’s Nachts sluipt hij door het struikgewas, oren gespitst, de staart zwiepend van opwinding. Het roofdier heeft geschiktere prooien gevonden dan mijn voeten. Trots legt hij hun lijkjes op de parketvloer, mijn gevloek vat hij vast op als een compliment. Dit is wat hij doet, de kat. Het zit in z’n natuur. Zo’n twaalfduizend jaar geleden zocht de Felis silvestris catus zijn heil in de nabijheid van de mens en sindsdien is hij uitgegroeid tot favoriet huisdier. De vogels, vleermuizen en knaagdieren betalen daar de prijs voor.

In het oude Egypte werden katten vereerd als goden, en nog steeds adoreren we de poes. We kriebelen onder haar kinnetje tot ze spint, scheppen haar drollen uit de bak, filmen haar capriolen, besteden ons spaargeld aan levensverlengende behandelingen bij de dierenarts en als het einde dan toch gekomen is laten we onze tranen ongegeneerd de vrije loop. Als ik ‘we’ zeg bedoel ik kattenmensen, want dat schijnt een apart volk te zijn. Je hebt ook hondenmensen, die hebben doorgaans een dominanter karakter en houden van volgzame dieren. Dat verzin ik niet, dat zegt de wetenschap. Kattenmensen zijn introverter, ze waarderen het gezelschap, maar wensen geen behoeftig huisdier dat om de zoveel uur moet worden uitgelaten. Uit onderzoek van Facebook bleek dat mensen met een foto van een kat in hun profiel minder vrienden hebben en vaker single zijn dan gebruikers met hondenfoto’s, wat erop wijst dat het stereotiep van het eenzame kattenvrouwtje niet compleet uit de lucht is gegrepen.

De kat is heerlijke content - zowel voor sociale media als voor serieuze schrijvers. Er is geen dier dat zo vaak op een boekomslag prijkt. Onlangs nog verzamelde uitgeverij Querido de mooiste kattenverhalen van Nederlandse schrijvers in de bundel Kattenkwaad en poezenliefde. Mensje van Keulen, Annie M.G. Schmidt, Remco Campert, W.F. Hermans: allemaal wijdden ze liefdevolle woorden aan hun favoriete huisdier. Eindeloos kunnen ze fantaseren over wat er in dat kopje omgaat, elke beweging wordt aandachtig beschreven, elke karaktertrek verdient een psychologische ontleding. Misschien heeft het te maken met de wonderlijke combinatie van aanhankelijkheid en eigenzinnigheid. Een poes is niet bij je te gast, ze heeft zich jouw huis eigen gemaakt en bepaalt zelf wel waar ze gaat en staat. Het enige wat jij hoeft te doen is zorgen voor brokjes en paraat staan wanneer ze een kopje komt halen. ‘Het werkelijke wonder van de kat en zijn aaibaarheid is de vrije wil’, schreef Rudy Kousbroek al. ‘Het aaien geschiedt alleen met wederzijdse toestemming, het is een soort contract.’

Uiteindelijk is schrijven over de kat vaak een manier om iets te zeggen over de mens, of het nu gaat over de wonderlijke bochten waarin we ons wringen om ons huisdier tevreden te stemmen, of de gebreken waarmee dat huisdier ons confronteert. De poes fungeert als stille getuige van onze alledaagse worstelingen. Ze is erbij als we euforisch door de kamer dansen of huilend op de bank zitten. Ze kijkt toe tijdens onze ruzies en de verzoeningsseks. ‘Katten zijn realisten pur sang’, schrijft John Gray in De filosofie van een kat. ‘Als ze worden geconfronteerd met menselijke dwaasheid, lopen ze gewoon weg.’

Volgens de Britse filosoof schuilt de aantrekkingskracht van katten in het ongecompliceerde geluk dat ze belichamen. Katten zijn in veel opzichten superieur aan de constant zoekende, rusteloze menswezens, die elkaar en andere dieren zoveel leed berokkenen simpelweg omdat we niet á la de kat tevreden kunnen zijn met wat het leven ons heeft toebedeeld. Mensen kwellen zichzelf met gepeins over de eindigheid van het bestaan of de zin van het leven. Een poes niet. Een poes leeft in het moment, in overeenstemming met haar natuur.

De liefde tussen mens en kat is niet altijd zo innig geweest. In de Middeleeuwen werden katten, vooral die met een zwarte vacht, gezien als duivels of heksen die het voorzien hadden op het mannelijke geslachtsdeel. Op kermissen en braderieën was kattenknuppelen, waarbij mensen knuppels gooiden naar een ton met een kat erin, een populaire vorm van volksvermaak. En het schijnt dat Verlichtingsdenker René Descartes eens een kat uit het raam gooide om zijn stelling te bewijzen dat dieren geen bewust binnenleven hebben. De angstkreten die het beest uitstootte waren volgens de Franse filosoof het resultaat van mechanische processen.

De mens-kat-relatie begon ooit als een functioneel verstandshuwelijk, zo beschrijft historicus Erik Aerts in zijn boek Zat het snor? Het was de tijd van de neolithische revolutie, toen de homo sapiens het nomadische jagers-verzamelaarsbestaan inruilde voor een leven in dorpen en op akkers. Een theorie is dat de mens wilde katten actief domesticeerde, om ze ‘te laten jagen op muizen, ratten en ander ongedierte dat de graanvoorraden dreigde te vernietigen’. Maar het kan ook zijn dat de poes zichzelf heeft getemd. Dat ze de nabijheid van mensen opzocht, omdat ze doorkreeg dat hun nederzettingen een vruchtbaar jachtterrein vormden. Hoe dan ook sloten mens en kat een pact. Als muizenvanger ging hij mee op schepen en handelsmissies, waardoor het dier zich gaandeweg over de hele wereld verspreidde.

Qua aanpassingsvermogen doet de poes niet onder voor de mens: ze kan zowel een toendra als een woestijn tot haar thuis maken. Ze gedijt op onbewoonde eilanden en in drukke steden. Er lopen naar schatting minstens zeshonderd miljoen katten rond op deze wereld en die hebben lang niet allemaal een baasje. Onder bruggen en in steegjes planten zwerfkatten zich voort, soms krijgen ze schaaltjes melk en brokjes voorgezet door anonieme verzorgers, en als dat niet gebeurt zorgen ze wel voor hun eigen voedsel. Het leven op straat is hard voor zo’n poes, er is niemand die haar vacht kan verzorgen, geen dierenarts die naar haar ontstoken oog kijkt en als ze bij het oversteken van de weg wordt geraakt door een auto en doodgaat in de berm, is er niemand die naar haar zal zoeken. Ze begeeft zich in de schemerzone tussen wild beest en huisdier, en omdat ze niet geholpen wordt met anticonceptie baart ze iedere zomer meerdere nestjes met kittens. Met als gevolg dat de kat onderhand zelf is uitgegroeid tot een plaag.

© Milo

Op Marion Island, een afgelegen eiland in de Indische oceaan, kwamen zo’n twee eeuwen geleden muizen aan land met de schepen van zeehondenjagers. De kleine zoogdieren vermenigvuldigden zich zo snel dat ze binnen de kortste keren een bedreiging vormden voor de zeevogels, waaronder de albatros, die het eiland als broedplek gebruiken. In 1940 werd er een eerste poging gedaan om de muizenplaag onder controle te krijgen: vijf huiskatten werden vrijgelaten op het eiland. Dat had alleen niet helemaal het gewenste effect. Dertig jaar later telde het eiland zo’n tweeduizend verwilderde katten die jaarlijks een half miljoen zeevogels doodden. Om de vogelpopulatie te redden moesten eerst de katten worden uitgeroeid.

Overal ter wereld vormen katten een aanslag op ecosystemen. Zeker op eilanden als Hawaï en Australië, waar het leven miljoenen jaren evolueerde zonder de aanwezigheid van katachtige roofdieren, zijn de door mensen geïntroduceerde katten verantwoordelijk voor het uitsterven van verschillende soorten vogels, knaagdieren en reptielen. Voor ecologen is de kat een invasieve exoot: een dier dat daar niet van nature voorkomt en schade toebrengt aan de inheemse natuur.

Een trigger warning voor de kattenliefhebber die liever blind blijft voor de moordlust van zijn huisdier: de volgende cijfers kunnen als schokkend worden ervaren.

Alleen al in de Verenigde Staten vermoorden katten tussen de 1,3 en vier miljard vogels per jaar. De schattingen voor Nederland lopen uiteen, maar zelfs in de voorzichtige berekeningen gaat het over honderden miljoenen prooien (knaagdieren, amfibieën, vogels) per jaar. Zeker de verwilderde kat, waarvan er in Nederland waarschijnlijk zo’n miljoen rondlopen, kan er wat van: een enkeling maakt honderdtwintig tot zeshonderd slachtoffers per jaar. Vooral de lente, wanneer de nestvlieders van weidevogels onzeker de wereld verkennen, is een populair jachtseizoen.

En wat doen wij baasjes? We kijken weg. We zeggen: nee, maar die van mij vangt alleen maar muizen of ratten en dat is eigenlijk wel handig. Of: natuurlijk komt hij weleens thuis met een duif of een merel, maar weet je hoeveel duiven en merels er zijn, die staan heus niet op uitsterven. Hoogstens vinden we het smerig dat de poes zo’n (half)dood dier meeneemt naar huis, of sneu voor het slachtoffer in kwestie. Bij de ecologische gevolgen staan maar weinig mensen stil. ‘Wij vinden de kikkers vies en glibberig, wij vinden mollen zielig, maar zodra de poes een vogeltje vangt worden wij pas echt verontwaardigd en we vinden het schandelijk’, schreef Annie M.G. Schmidt. ‘En dit is een discriminatie die de poes niet begrijpt. Voor haar is het allemaal een pot nat.’

In november 2007 stond Jim Stevenson, een gedrongen vijftiger uit Texas, terecht voor de moord op een kat. Stevenson is een fanatieke vogelaar en in de duinen langs de kust van de Golf van Mexico had hij een groepje dwergplevieren gespot. Woest werd hij, toen hij door zijn verrekijker zag hoe deze kwetsbare vogels, die duizenden kilometers hadden gevlogen om te overwinteren in het zuidoosten van de VS, werden lastiggevallen door een verwilderde kat. De volgende ochtend laadde Stevenson een geweer en reed naar de brug naast de duinen, waar een kolonie zwerfkatten leefde. Al snel kreeg hij de boosdoener in het vizier en schoot de kat dood.

Een bediende van de tolpoort op de brug hoorde het schot, zag Stevensons auto wegrijden en schakelde de lokale politie in. Deze bediende had zich ontfermd over de zwerfkatten, gaf hun op gezette tijden wat water en brokjes, dus het deed hem pijn dat de poes die hij ‘Momma cat’ had genoemd in koelen bloede was afgeknald. De rechtszaak haalde de landelijke media en verdeelde de volgers in ‘team vogel’ versus ‘team kat’. Zeker in de Verenigde Staten loopt die strijd hoog op, zo beschrijven Peter Marra en Chris Santella in hun boek Cat Wars. ‘Hoe moeten we omgaan met deze dieren die mensen hebben gedomesticeerd en al duizenden jaren lang leven als geliefde metgezellen, maar die, wanneer ze verwilderen of vrij kunnen rondlopen, in staat zijn om het web des levens dat zich sinds onheuglijke tijden heeft ontwikkeld aan stukken te scheuren?’ vragen ze zich af. De ondertitel verraadt tot welk kamp de auteurs behoren: The Devastating Consequences of a Cuddly Killer.

De cijfers lijken ook duidelijk. Maar sommige kattenliefhebbers trekken liever de wetenschap in twijfel dan dat ze aan zichzelf moeten toegeven dat poezen, hoe lief ze ook zijn, een gevaar vormen voor de biodiversiteit. Ecologen die dit probleem aan de kaak stellen kunnen rekenen op doodsbedreigingen. De oplossingen die ze voorstellen zijn ook niet makkelijk te verteren. Een belletje om de nek heeft nauwelijks effect. Huiskatten zouden simpelweg binnen moeten blijven, of mogen hoogstens van de buitenlucht genieten als ze aangelijnd worden of in een ‘catio’ blijven: een soort ren voor poezen. Voor de plaag van zwerfpoezen bestaat maar één oplossing: vangen en euthanaseren. Het is misschien hard voor de dieren, maar het is de enige manier om de natuur te beschermen.

Voor team kat is dat natuurlijk een nachtmerrie. Volgens hen bestaat er een andere, diervriendelijke manier om dit probleem tegen te gaan. In plaats van katten te doden, zouden verwilderde katten en poezen beter kunnen worden gevangen om ze vervolgens te laten castreren of steriliseren. Na de ingreep worden ze weer vrijgelaten op de plek waar ze gevonden waren. Door te voorkomen dat ze zich voortplanten, zal de populatie zwerfkatten langzaamaan afnemen, is de gedachte. Op Texel probeert Stichting Zwerfkatten met zulke ‘diervriendelijke vangacties’ de kwetsbare eilandnatuur te beschermen.

© Chris Winsor / Getty Images / Milo

Voor The New Yorker schreef Jonathan Franzen een lang artikel over deze zogenaamde ‘No Kill’-movement. Wie zijn roman Vrijheid heeft gelezen, heeft wel een vermoeden hoe de schrijver in de wedstrijd zit. Over de hoofdpersoon in dat boek, Walter Berglund, schrijft hij: ‘Walter had katten nooit gemogen. Hij had ze altijd als de sociopaten van de huisdierenwereld beschouwd, een soort die geteeld was als noodzakelijk kwaad, om muizen te bestrijden, en die vervolgens tot fetisj was verheven zoals trieste landen hun leger tot fetisj maken – hoe de bevolking van zulke landen zijn geüniformeerde moordenaars toejuichte, zo aaiden kattenbezitters de zachte vacht van hun huisdier en vergaven het zijn klauwen en tanden. Hij had nooit iets anders in kattensnoetjes ontwaard dan zelfvoldane onverschilligheid en sluimerende moordzucht.’

En wat doen wij baasjes? We kijken weg. We zeggen: nee, maar die van mij vangt alleen maar muizen of ratten en dat is eigenlijk wel handig

Ik weet het: het is een doodzonde om de denkbeelden van een romanpersonage toe te schrijven aan de auteur. Franzen is helemaal geen kattenhater benadrukte hij onlangs in een video van de dierenbescherming, ‘het zijn mooie en interessante beesten’. Maar net als Walter is Franzen een fervent vogelaar en ziet hij katten als de belangrijkste vijand van zijn gevederde vrienden.

In zijn New Yorker-stuk gaat Franzen met vrijwilligers mee op kattenjacht in Los Angeles, waar de gemeente het steriliseren van zwerfkatten subsidieert. Met sardientjes lokken ze de verwilderde dieren een kooitje in en nadat het deurtje is dichtgevallen brengen ze hen naar een kliniek. Niemand weet hoeveel zwerfkatten er precies zijn in een stad als Los Angeles, maar zeker is dat het er steeds meer worden. Katten planten zich razendsnel voort: een poes is na vier maanden al vruchtbaar en kan jaarlijks meerdere nestjes van drie tot zeven kittens krijgen. Waarschijnlijk zorgt klimaatopwarming er ook nog eens voor dat de vruchtbaarheid van poezen toeneemt.

Daarin schuilt direct ook het manco van deze strategie. Er komen zo snel nieuwe katten bij dat er simpelweg niet tegenop te steriliseren valt. ‘No Kill’ klinkt sympathiek – wie is er vóór moorden? – maar helaas doet de beweging zijn naam geen eer aan, concludeert Franzen. Zolang het idee heerst dat katten thuishoren in de buitenlucht, blijven er doden vallen onder vogels, kikkers en mollen.

© Akimasa Harada / Getty Images / Milo

Behendig stuurt René Janssen zijn auto, een donkerblauwe gezinswagen met modder op de flanken, over de glooiende landweggetjes. In de berm staan verkeersborden die waarschuwen voor overstekende dassen. Door het dak van de auto steekt een pvc-buis met daarin een antenne die hij heeft aangesloten op een soort walkie-talkie waar een onophoudelijk geruis uitkomt. Mochten we in de buurt komen van een wilde kat, dan klinkt er een piepje uit dat apparaat. Janssen en zijn collega-ecologen hebben in dit zuidelijke deel van Limburg tien wilde katten gevangen en gezenderd. Hij wijst op een lijstje met de namen en hun frequenties. Of eigenlijk is namen te veel gezegd. Ze heten ‘WK1’ t/m ‘WK10’. ‘Het blijven wel wilde dieren he?’

Verwar de wilde kat niet met een ‘verwilderde’ huis-tuin-en-keukenpoes. De Felis silvestris (ook wel: boskat) is slechts verre familie van de alomtegenwoordige Felis catus, al is het onderscheid op het eerste gezicht niet makkelijk te maken. Wilde katten hebben een vleeskleurige neus, een volle staart en een grijsbruine vacht met een smalle zwarte rugstreep die stopt boven de staart, ze zijn doorgaans een slag groter dan de huiskat, al wegen ze verrassend genoeg vaak minder. ‘Het zijn atletische dieren, een bonk spieren’, zegt Janssen. ‘Die huiskatten zijn helemaal volgevreten.’ De wilde kat kwam al in Nederlandse bossen voor voordat de mens poezen als huisdier begon te houden. In de Middeleeuwen verdween de wilde kat uit Nederland, doordat boeren hun leefgebied omploegden tot akkers en edellieden geen concurrentie duldden bij de jacht op fazanten of hazen. Maar sinds een jaar of tien is de boskat weer bezig aan een gestage opmars in Limburg.

Het is een miezerige en winderige lentedag. Geen optimale omstandigheden om op zoek te gaan naar wilde katten, die sowieso vooral ’s nachts actief zijn. ‘Waarschijnlijk liggen ze nu ergens in een hol of dassenburcht, daar heeft hun zender geen bereik’, zegt Janssen terwijl hij de antenne ronddraait in de hoop toch een signaal op te vangen. Hij stuurt zijn auto een fietspad op – ‘ik mag hier rijden hoor, daar heb ik een vergunning voor’ – en parkeert een eindje verderop in de berm. Dan klimt hij over een hekje en verdwijnt in een betonnen tunnel die onder het wegdek loopt. Dit is een wildtunnel, legt hij uit, terwijl hij een geheugenkaartje uit de cameraval haalt. Op zijn laptop kijken we naar filmpjes van dieren die hier de afgelopen dagen zijn gepasseerd. Steenmarter, bunzing, grote bosmuis, das, wasbeer – ook een invasieve exoot, Janssen heeft er gister nog eentje moeten doodschieten – hermelijn en ja, daar loopt een fors kattenbeest langs de camera: een dikke staart met een zwarte pluim, drie staartringen, een donkere aalstreep en een zendertje om zijn hals. Dit moet WK8 zijn, die struint hier regelmatig rond.

Terwijl ons huisdier is uitgegroeid tot een plaagdier, wordt de wilde kat met open armen ontvangen. Dat doen ze door het landschap zo in te richten dat de wilde katten die vanuit de Eiffel en de Ardennen komen het hier prettig toeven vinden, vertelt Imke Nabben vanaf de achterbank. Nabben werkt voor ark Rewilding Nederland, een organisatie die ecologische processen herstelt zodat de wilde natuur zich kan ontwikkelen. ‘Moet je die oranje velden nou zien’, wijst ze door het autoraam. ‘Alles is helemaal platgespoten met glyfosaat.’ Ze navigeert ons richting ‘Wolfhaag’, een komvormig dalletje waar ark boerenland heeft opgekocht. ‘Vroeger was dit allemaal akker. Nu graast er alleen nog maar een klein groepje koeien, om te voorkomen dat het helemaal dichtgroeit. Je ziet dat er spontaan struweel ontstaat. Kijk bijvoorbeeld die bramenkoepels verderop, dat is een fijne beschutte plek voor een wilde kat.’

Anders dan zijn gedomesticeerde familielid veroorzaakt de wilde kat voorlopig nog geen overlast. Vogelliefhebbers kunnen gerust zijn: uit studies van de maaginhoud blijkt dat wilde katten vooral leven op een dieet van verschillende muizensoorten. Een hoopvolle bijkomstigheid voor de biodiversiteit is dat de aanwezigheid van de wilde kat ervoor zorgt dat de huiskat zich minder ver het bos in waagt – en daar dus minder slachtoffers maakt. Toch zoekt de huiskat, zeker in de paringstijd, ook toenadering tot zijn wilde verwant. Op zijn telefoon laat Janssen een foto zien van een kat in een kooi. ‘Wat denk je? Is dit een wilde? Het lijkt erop, maar hij heeft witte pootjes, dat is heel ongewoon. We hebben een haar opgestuurd naar een laboratorium om dna-onderzoek te doen. Waarschijnlijk is het een kruising. Dit soort hybridisering is slecht nieuws voor de populatie wilde katten.’

Zo enthousiast als Janssen over de wilde kat vertelt, zo narrig wordt de ecoloog als het over onze huisdieren gaat. ‘Ja, ja, huiskat thuiskat! Een invasieve exoot… eigenlijk is het dat natuurlijk wel. Dat dier hoort hier niet. Het is toch raar. Als je een hond vrij rond laat lopen, dan bellen mensen de dierenambulance, maar bij katten vinden we het de normaalste zaak van de wereld. We zagen zelfs een gat in de deur en doen er een luikje in zodat de kat zelf naar buiten kan. Bizar!’

© Milo

Dat Janssen zo uitgesproken is komt doordat hij weet wat voor schade huiskatten kunnen aanrichten. Als ecoloog heeft hij een voorliefde voor vleermuizen, het is een van de redenen waarom hij naar Limburg is verhuisd, waar kolonies zeldzame vleermuizen overwinteren in de mergelgrotten of op zolders van oude boerderijen. ‘Als de kat zo’n kolonie eenmaal heeft ontdekt, laat hij die niet meer met rust. Dan gaat hij boven op de schoorsteen zitten, wacht tot de vleermuizen uitvliegen en dan mept-ie ze zo een voor een uit de lucht.’

‘Ik heb ook een kat die nog naar buiten gaat’, beken ik.

‘Ah, dus daar gaat je stuk over! Over jouw schuldgevoel.’

‘Misschien wel’, zeg ik. ‘Of in ieder geval over mijn ongemak.’

‘En wat denk je? Kom je uiteindelijk tot de conclusie dat je je kat binnen moet houden?’

Ik aarzel. Zelf ga ik ook regelmatig met de verrekijker op pad om vogels te kijken en ik kan me niet langer verschuilen achter onwetendheid. Maar kan ik het over mijn hart verkrijgen om mijn kat binnen op te sluiten? Ik heb de indruk dat hij gelukkiger is sinds hij naar buiten kan, dat hij meer vrijheid heeft om zijn natuurlijke gedrag te vertonen. Al is dat natuurlijk precies het probleem. Het helpt dat hij nog nooit een vogel mee naar huis heeft gebracht, dat maakt het wegkijken net wat gemakkelijker.

‘Ik heb vrienden die, wanneer ik opper dat ze hun kat misschien niet naar buiten moeten laten, niet reageren met rationele argumenten, maar met ongemak’, schrijft Jonathan Franzen in The New Yorker. ‘Mijn gok is dat, net zoals ik weleens een broodje tonijnsalade eet, ondanks alles wat ik weet over de tonijnvisserij, mijn vrienden iets doen waarvan ze weten dat het niet goed is, maar wel gemakkelijk. Op een duisterder niveau vraag ik me af of de aantrekkingskracht van katten als huisdier niet juist is dat, hoe liefelijk ze ook mogen zijn, ze altijd ook een wilde kant hebben, met hun scherpe tanden en klauwen.’

Mijn ontluikende kattenschaamte past perfect in de tijdgeest. Geconfronteerd met massa-extinctie en klimaatontwrichting, worden steeds meer zaken waar we tot voor kort onbeschaamd van konden genieten geproblematiseerd. Het vliegtuig is niet langer een manier om de wereld te verkennen, maar een klimaatkiller. Vlees en zuivel zijn geen onmisbaar onderdeel van de Schijf van Vijf, maar een bron van broeikasgassen en dierenleed. En behalve knuffelbare huisdieren zijn onze katten nu een oorzaak van de biodiversiteitscrisis.

Misschien zit daar mijn ongemak. Ik wil niet met het belerende vingertje zwaaien naar de mensen die weleens een broodje tonijnsalade eten, en het lijkt me oneerlijk om de kattenbezitter terecht te wijzen als milieuvandaal. In ieder geval niet zolang er moerassen worden drooggelegd, bossen worden neergemaaid, megastallen worden gebouwd en akkers met gif worden bespoten uit naam van de vooruitgang. We hoeven onze ogen niet te sluiten voor de moordzucht van onze huiskamertijgers om te begrijpen dat de poes niet het probleem is, maar een symptoom van een verstoorde balans die zich niet laat herstellen door te catshamen.

‘Het is vreemd om één tak van een niet-menselijke diersoort als vernietiger van ecologische diversiteit aan te wijzen terwijl de belangrijkste boosdoener in dit opzicht het mensendier zelf is’, schrijft John Gray. Volgens hem komt kattenhaat voort uit afgunst. We zijn jaloers op dit wezen dat onbekommerd vertrouwt op zijn natuurlijke instincten. Jaloers op de ogenschijnlijke gelukzaligheid of op z’n minst zorgeloosheid, een staat van zijn waarvoor menig mens een meditatieretraite nodig heeft. ‘Kattenhaat is heel vaak niets anders dan de zelfhaat van door en door ongelukkige mensen, afgewend op schepsels waarvan ze weten dat die niet ongelukkig zijn.’

Ik kijk naar mijn kat, hoe hij na zijn nachtelijke avonturen nu vredig ligt te ronken op bed, zijn zwart-witte snoet verborgen onder zijn pootjes, en bedenk dat het eigenlijk belachelijk is hoeveel je van zo’n beest kunt houden. Het is jouw schuld niet, mompel ik. Het is je verzorger die hopeloos tekortschiet. Die alles doet om zijn huisdier tevreden te stellen, zelfs als hij weet dat de plaatselijke biodiversiteit daaronder lijdt. Die stiekem de wildheid van de kat benijdt, maar zelf de natuur probeert te temmen, en constant uitvluchten zoekt om maar niet onder ogen te komen wat voor vernieling hij aanricht – ook al krijgt hij de dode vogels en muizen voor zijn voeten geworpen.

Lees verder: