Zaaloverzicht van het begin van de tentoonstelling Yesterday Today. Collectie tot 1950 © Gert Jan van Rooij

Wie de nieuwe collectiepresentatie van het Stedelijk Museum binnenstapt, en gewoon begint bij het begin, bij de jongste tijd met kunst en vormgeving van 1880 tot 1950, wacht een warm onthaal. Vanaf de wanden met ruim vijftig kunstwerken in de eerste zaal, in een ouderwetse salonopstelling, kijkt een kleine twintigtal vrouwen op de bezoeker neer. Onder hen zijn beroemdheden, zoals de aspirant-filmster Maria Lani die door meer dan vijftig kunstenaars geschilderd werd, hier door Kees van Dongen. Er is Geesje Kwak in De rode kimono, het model van Breitner, en Augustine Roulin (de Wiegster), geschilderd door Van Gogh: vrouwen die hun beroemdheid te danken hebben aan het feit dat grote kunstenaars hen schilderden. Maar er hangen ook minder bekende en onbekende vrouwen, zoals Lizzy Ansingh, geportretteerd door Thérèse Schwartze, een Zieke vrouw door Wim Schuhmacher en Een moeder en kind door Wally Moes. Van Marc Chagall Bella in het groen en De zwangere vrouw / Moederschap. Aan het uiteinde van een lange wand prijkt een zelfportret van Michael Matyushin, die met een schuin oog de collega-kunstenaars om hem heen beziet.

In de heerlijke veelheid in deze zaal lopen tijd, stijl en herkomst door elkaar. Uitgangspunt is de ontstaansgeschiedenis van de Stedelijk-verzameling met de nadruk op particuliere schenkers, opvallend vaak van het vrouwelijk geslacht, zoals Peggy Guggenheim. Maar hier wordt ook de toon gezet voor de volledig vernieuwde collectiepresentatie, in drie aparte delen verspreid door de oudbouw van het museum. Yesterday Today, met kunst tot 1950, toont meer kunst van vrouwen dan ooit tevoren. Sterker nog, ongeveer de hélft van het werk in deze periode is gemaakt door een vrouw en daarvoor deed de man een stap terug. In deze eerste zaal hangt onder meer de Jackson Pollock van het Stedelijk, Reflection of the Big Dipper, gewoon tussen hen in. Niet als hoofdakte, maar als ook een werk in de collectie.

Hoe is het mogelijk om met een museumcollectie die voor vier procent uit kunstwerken bestaat gemaakt door vrouwen een halve collectiepresentatie te vullen? Directeur Rein Wolfs vertelt mij dat een nieuwe telling van de collectie tot zo’n twintig procent vrouwelijk aandeel kwam. Het hangt er maar net vanaf hóe je telt: Lucebert alleen al is bijvoorbeeld met zo’n duizend werken in de collectie vertegenwoordigd en dat geldt voor meer mannen dan voor vrouwen. Lucebert is in de huidige collectiepresentatie niet te zien.

Maar ook met twintig procent blijven de verhoudingen scheef. De vraag is dan niet alleen hoe je tot een correctie komt, een correctie van de verzamelgeschiedenis, van de kunstgeschiedenis, maar hoe je die op geloofwaardige wijze kunt presenteren. De opening van Yesterday Today, het sluitstuk van de nieuwe collectiepresentatie, maakt de strategie van het Stedelijk duidelijk. Om zo veel vrouwen te kunnen tonen, ging de kunstgeschiedenis goeddeels overboord.

Dat was precies tien jaar geleden wel anders. Het museum opende toen na een jarenlange sluiting met de spectaculaire verbouwing en nieuwbouw van architectenbureau Benthem Crouwel. De spierwitte Badkuip ademde grote ambities: het Stedelijk was dan geen Tate en ook geen MoMA, de grootte van budget en collectie lagen anders, maar met de roemruchte reputatie, die deels besloten ligt in de collectie, had het museum alle potentie van een internationale hub. De collectie kreeg ruim baan in de oudbouw en in de nieuwe collectiegids met ‘hoogtepunten’ die bij de opening verscheen, noemde directeur Ann Goldstein het selecteren van die hoogtepunten uitdagend en inspirerend. Diversiteit en inclusiviteit waren geen onderwerpen van gesprek en hoewel Goldstein wel degelijk vrouwen in het Stedelijk bracht, werden van de 150 hoogtepunten in de collectiegids 22 gemaakt door een vrouw.

Met het aantreden van directeur Beatrix Ruf in 2014 schakelde het museum een tandje bij, van ‘hoogtepunten’ naar ‘iconen’. In 2017 verhuisde de voltallige collectie van de oudbouw naar de Badkuip voor Stedelijk Base, de collectiepresentatie waarbij beeldende kunst en vormgeving door elkaar heen werden getoond in een sterk aanwezige museumarchitectuur ontworpen door het bureau van Rem Koolhaas. De campagne die aan de collectie gekoppeld werd heette ‘Meet the Icons of Modern Art’, een leus die tevens verscheen op de façade van het gebouw. In het promotiefilmpje komt een enkele vrouw voorbij, zoals Charley Toorop, maar het was duidelijk dat tot de iconen van het Stedelijk Barnett Newman, Willem de Kooning en Yves Klein behoorden. Zeker niet Else Berg, Anneke van der Feer en Nola Hatterman die nu permanent te zien zijn – die lagen nog veilig opgeborgen in het depot.

De wind draaide van richting en met #MeToo en Black Lives Matter kwam een krachtige roep vanuit de maatschappij om meerstemmigheid en inclusie waar musea gehoor aan wilden geven. Ter gelegenheid van Internationale Vrouwendag in maart 2019 kwam het Stedelijk, inmiddels geleid door interim-directeur Jan Willem Sieburgh, met een ronkend persbericht. ‘Stedelijk Museum Amsterdam zet extra in op vrouwelijke kunstenaars.’ Datzelfde jaar nam het museum met een tweet afstand van zwarte piet.

‘Het is belangrijk dat we in het museum niet alleen esthetische vragen stellen’, zei Rein Wolfs als nieuwe museumdirecteur later dat jaar in de krant. ‘Meet the icons’ kon voor hem echt niet meer. Het jaar daarop maakte hij met een kleine presentatie in de Erezaal zijn plannen met de collectie duidelijk. De begeleidende tekst van Small World Real World stelde: ‘Als internationaal museum is het Stedelijk een global player op het gebied van hedendaagse en moderne kunst en vormgeving. Maar hoe werelds ook, de collectie is in grote lijnen een verzameling van kunstwerken van Europese en Noord-Amerikaanse, witte, mannelijke makers. Het overgrote deel van de wereld is niet vertegenwoordigd.’ Wolfs zette koers naar ‘verbreding, inclusie, meerstemmigheid en betrokkenheid’.

Else Berg, Boerenjongen, 1929. 109 x 79 cm © Gert Jan van Rooij / collectie Stedelijk Museum

Stedelijk Base werd stapsgewijs ontmanteld en de collectie werd overgeheveld van de Badkuip naar de oudbouw. Vorige zomer opende daar het eerste deel van de nieuwe collectiepresentatie, Tomorrow is a Different Day, met kunst vanaf 1980 tot nu. Meerstemmigheid is vaak eigen aan de hedendaagse kunst en aan de hand van een thematische indeling sprankelde de kunst. Bij de dit voorjaar geopende presentatie Everyday, Someday and Other Stories, met kunst van 1950 tot 1980, voelde die aanpak op sommige plekken geforceerder. Kunstenaars die buiten de canon vielen kregen een plek naast voormalige hoogtepunten. Een voorbeeld is La perruche et la sirène van Henri Matisse, het geliefde papierknipsel met fruit- en bladmotieven, een parkiet en een zeemeermin, met daarbij Ellsworth Kelly en schilderijen van Robert Saint-Brice (1898-1977) en Gesner Abélard (1922, volgens internet vermoedelijk overleden). Die laatste twee zijn kunstenaars uit Haïti: Saint-Brice was naast kunstenaar ook voodoopriester en zijn werk verwijst naar voorouderlijke tradities, van de motieven van Abélard is minder bekend.

De combinatie lijkt een vondst: de gestileerde groente-, fruit-, plant- en bloemmotieven in de Haïtiaanse schilderijen tegenover Matisse die met zijn bladeren een nieuwe weg in de abstracte kunst insloeg. Misschien is het ook wel een vondst, of ten minste een uitdagende kunsthistorische denkoefening, en toch is dat moeilijk te beoordelen. Wat de kunstenaars met elkaar gemeen hebben is het feit dat ze sinds jaar en dag samen in een museale collectie verkeren (Matisse in 1967 door Edy de Wilde aangekocht, de Haïtiaanse kunstenaars een schenking uit 1950) en dat ze gestileerde flora en fauna schilderden. Maar wat ze elkaar nu werkelijk te vertellen hebben, en ons als bezoeker te leren?

De nieuwe collectiepresentatie in het Stedelijk is gestoeld op de dynamiek tussen uitdagers en uitgedaagden. De Haïtianen dagen de Fransman uit, of onze perceptie van zijn status en zijn verdiensten: de zaal heet ‘Matisse in context’. Je kunt je afvragen of die rol recht doet aan hun kunst. De machtsverhoudingen liggen scheef en dat verandert met deze presentatie niet. Matisse is een van de meest iconische kunstenaars, iemand die bewust werkte in de kunsthistorische traditie en expliciet werkzaam was in de context van de beeldende kunstwereld. Hoewel die kunstwereld met belangstelling keek naar de ‘naïeve’ schilderkunst van Haïti (André Breton verklaarde hen in 1945 tot ‘surrealisten’), wordt werk van Saint-Brice en Abélard nog altijd verhandeld voor een appel en een ei. Matisse kennen we en kunnen we plaatsen; Saint-Brice en Abélard lijken vooral aanwezig om te tornen aan de status quo. Liever dan een kritische benadering van de kunstgeschiedenis lijkt het Stedelijk hier te kiezen voor het negeren van het bestaan daarvan.

Het gedeeltelijk terzijde schuiven van de kunstgeschiedenis maakt de weg vrij voor het grote aantal vrouwen in Yesterday Today. Van de drie delen collectiepresentatie is deze nieuwste, met de oudste kunst, het radicaalst. Net als de Haïtianen komen een aantal van de vrouwen uit het depot als konijnen uit de hoge hoed en krijgen ze in het Stedelijk een plek in de geschiedenis, maar niet altijd in die van de kunst. De presentatie is thematisch ingedeeld met meestal maatschappelijke veranderingen als leidraad. Het verhaal loopt van figuratieve kunst en ‘Het vrouwelijk perspectief’, met onder anderen Nola Hatterman, Anneke van der Feer en Else Berg, naar ‘De stad als construct’, een zaal waarin ook een muziekje klinkt met onder meer werk van Betsy Westendorp-Osieck, een van de Amsterdamse Joffers.

‘Expressie versus functionalisme’ gaat over kunstnijverheid, met ‘Utopieën in Europa’ en ‘Revolutie en Utopie’ volgen meer kunsthistorische zalen met Bauhaus, De Stijl en de Futuristen. ‘Migratie’ met onder meer werk van Marie-Louise von Motesiczky. Zo lopen we de decennia door: van Modernisme en kolonialisme, Antikoloniaal verzet, Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog, het Interbellum, Oorlog en verzet, gevolgd door een Nieuw begin. In die laatste zaal hangen twee wonderlijke schilderijen van hetzelfde formaat naast elkaar: links Zittend meisje (1946) van Karel Appel, rechts Interieur (1945 of eerder) van Frieda Hunziker. Dat van Hunziker is misschien wat decoratiever, dat van Appel wat strenger, maar de overeenkomsten in onderwerp, kleur en compositie zijn duidelijk.

Appel was Cobra, Hunziker een van de oprichters van Vrij Beelden. Haar naam zal weinigen nog iets zeggen, maar met vroeger werk dan dat van Appel daagt zij hier de gevestigde kunstenaar uit. Het is beeldrijm dat de wat flauwe vraag uitlokt: wie komt als winnaar uit de bus? De uitkomst doet er niet wezenlijk toe, de kunstgeschiedenis van de twintigste eeuw is een gelopen race.

De nieuwe collectiepresentatie van het Stedelijk komt op een betekenisvol moment. Zojuist stemde de internationale museumraad icom na jaren van discussie in met een nieuwe, inclusievere museumdefinitie. Tevens verscheen een rapport door ABN Amro en Women Inc. over de ongelijkheid die nog altijd bestaat tussen kunstenaars van het mannelijk en vrouwelijk geslacht. ‘Het nog onvertelde verhaal’ stelt dat mannen werkzaam als kunstenaar vijftig procent meer verdienen dan vrouwen en dat de verhouding tussen het tonen van mannen en vrouwen in musea en galeries nog schever is. Musea zouden meer werk van vrouwen moeten tonen, is een van de conclusies.

‘Onverteld’ is dat verhaal natuurlijk geenszins: al minstens een halve eeuw is ongelijkheid een thema in de kunst, al decennia is hier door enkele musea bewust aan gewerkt, zie de verdiensten van de onlangs overleden kunsthistorica Liesbeth Brandt Corstius voor Museum Arnhem. Daar wringt in het Stedelijk wel iets. Ja, veel verhalen zijn onbekend, maar dat is aan instituten zoals het Stedelijk te wijten. De inhaalslag voor de kunstgeschiedenis kan alleen nog terugkijkend bewerkstelligd worden, en terugkijken is per definitie troebel.

Robert Saint-Brice, Compositie, 1948. 49 x 66,5 cm © collectie Stedelijk Museum Amsterdam, schenking Chris Engels

Het Stedelijk staat niet alleen in de invulling van die taak. Wereldwijd herschikken musea hun collecties. Na eerdere pogingen om westerse en niet-westerse kunst met elkaar te rijmen, zoals bijvoorbeeld het controversiële Magiciens de la terre in Parijs in 1989, is de wens om inclusief tentoon te stellen terug. Of het omzeilen van de kunstgeschiedenis daarbij noodzakelijk is, of de easy way out, zal de toekomst uitwijzen. Is de meerstemmige geschiedenis altijd een bonte mix, of kunnen geschiedenissen ook naast elkaar bestaan?

Voor nu levert de zoektocht in het Stedelijk in ieder geval nieuwe of nieuw ontdekte inzichten, verhalen en kunstwerken op, terwijl ook klassieke iconen gewoon te zien zijn. Ik denk aan Breitners Adolphe Boutard poserend als deurwachter (1949) en de foto van Erwin Blumenfeld Schedel met de handen van Charley Toorop (circa 1932). Aan de foto’s die Henri Cartier-Bresson maakte in Indonesië en aan Boerenjongen (1929) van Else Berg. Er is veel te ontdekken, ook in teksten aan de muur. Zo verkocht illustratrice Ina van Blaaderen (1912-1997) een stilleven van Paul Cézanne aan het Stedelijk om met de opbrengsten een schip voor de Werkschuit aan te schaffen, een initiatief tot ‘de vrijmaking van beeldende vermogens bij kinderen’. Directeur Willem Sandberg zat in het bestuur en stelde in 1950 het werk van de kinderen in het museum tentoon. Het lopende onderzoek ‘De andere helft: Het aandeel van vrouwen in de Nederlandse kunstwereld, 1780-1980’, een samenwerking tussen het Stedelijk, Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Rijksmuseum, Museum Boijmans van Beuningen en Universiteit van Amsterdam, zal de komende jaren meer van dit soort vergeten geschiedenissen terughalen.

De tijd van nuance is aangebroken, niet alleen als het om gemarginaliseerde groepen gaat. Was Malevitsj in de grote tentoonstelling in het eerste jaar na de heropening van het Stedelijk, Kazimir Malevich en de Russische avant-garde in 2013, nog een Russische kunstenaar, nu is hij Oekraïens. Keer op keer liggen verhoudingen complexer dan gedacht.

Hoe valt die pas op de plaats te rijmen met het nieuwe gebouw dat tien jaar geleden het Stedelijk met grote vaart de toekomst in moest parachuteren? ‘Deze nieuwe vleugel moet een leger Chinezen aankunnen en een kudde Russen’, schreef architectuurcriticus Jaap Huisman destijds in dit blad. Zij zullen op een dag weer en masse naar het museum komen en plaatsnemen op het bankje voor Barnett Newman, maar ook kijken naar kunst die voorheen buiten de gids met highlights viel, naar Ben d’Armagnac en Louwrien Wijers, naar Mary Bauermeister die met haar atelier de spil was voor de avant-garde in de jaren zestig. Misschien dat zij het, zoals ik, ook benauwd krijgen van sommige brave thematische clusters, nieuwe hokjes die oude hokjes moeten overstijgen. Zoals de nadruk bij de geweldige wandsculptuur van El Anatsui op afval en het vertellen van verhalen over handel, slavernij, consumentisme en het milieu, waarbij geen ruimte lijkt voor de kunst van het kunstwerk. Maar waarschijnlijker is dat zij kennismaken met een nieuwe kunstenaar en hem meenemen op hun reis, naar China, naar Rusland.

En de Badkuip, die is met de verhuizing van de collectie naar de oudbouw weer vrij. Klaar voor een nieuwe start van een betere kunstgeschiedenis.

Met Yesterday Today is de nieuwe collectiepresentatie in het Stedelijk Museum in Amsterdam compleet. In het weekend van 23, 24 en 25 september viert het museum het tienjarig bestaan van de Badkuip met gratis toegang en een publieksprogramma.