Natuurbranden de baas; hoe toegankelijk is de natuur voor de brandweer?

Brandweer en Staatsbosbeheer doen een schouw in het Drents-Friese Wold.

Brandweer en Staatsbosbeheer doen een schouw in het Drents-Friese Wold. Foto’s Rens Hooyenga

Periodes van droogte worden langer en warmer. Het gevaar van een natuurbrand ligt nadrukkelijk op de loer. En als de vlam dan in de pan slaat, hoe toegankelijk is de natuur voor brandweer en andere hulpverleners?

De heide in delen van het nationaal park Drents-Friese Wold oogt niet alleen droog, maar is dat ook. Gortdroog, want hier en daar zo dood als een pier. „Als je hier een aansteker bij houdt, heb je binnen de kortste keren een natuurbrand”, zegt Jan Rozeboom, natuurbrandspecialist van de Veiligheidsregio Drenthe (VRD). „Vorig jaar werd ons telkens gevraagd wat de gevolgen van de droogte voor de natuur zouden zijn. Toen wisten we het nog niet. Nu wel. Kijk maar”, wijst Lysander van Oossanen, boswachter van Staatsbosbeheer, naar het heideveld in de buurt van Terwisscha. Grote delen kleuren grijs en dus dood. „Eigenlijk moeten heidevelden als deze worden opgeschoond”, oppert Henk Schuijn, de natuurbrandexpert van de Friese brandweer.

Het Drents-Friese Wold ligt, zoals de naam al doet vermoeden, in de grensstreek tussen Drenthe en Friesland. Deze ochtend voeren specialisten van de Drentse en Friese brandweer samen met boswachters van Staatsbosbeheer een schouw uit. Gebiedsgerichte aanpak natuurbrandbestrijding, heet dat. Samenwerking is cruciaal, want één ding is zeker: het vuur dooft niet automatisch bij de provinciegrens. „Als er brand is, zoals vorig jaar in Wateren, dan trekken we ook samen op”, zegt Schuijn.

Netwerk

Voor elk natuurgebied heeft de brandweer in samenspraak met de beheerders een netwerk in kaart gebracht van wegen en paden die van belang zijn bij de bestrijding van branden. Die informatie is digitaal beschikbaar en op geplastificeerde kaarten. Handig voor spoedoverleg rond de motorkap van een auto. Rozeboom: „Wij hebben een eigen navigatiesysteem. Bij een brand voeren we de locatie in en het systeem wijst ons de snelste weg naar de brand. Tegelijkertijd krijgen we andere, zeer belangrijke informatie, zoals de aanwezigheid van campings en huizen in dat gebied. En de plekken waar waterpunten aanwezig zijn.” (Tekst gaat verder onder het kader )

Wat opvalt is dat de ‘hoofdwegen’ altijd op een andere weg uitkomen. Doodlopende paden in de natuur zijn een gruwel voor de brandweer. Een voertuig met brandweermensen kan op die manier ingesloten raken door het vuur. Ze kunnen geen kant op en dus is een doodlopende weg letterlijk potentieel dodelijk. Rozeboom: „Wij willen altijd rondjes rijden. Zo voorkom je ook dat je elkaar in de weg rijdt op de over het algemeen toch al smalle paden.”

En: „Een natuurbrand heeft een eigen dynamiek. Creëert eigen windrichtingen. Het vuur verspreidt zich snel en kan heel plotseling van richting veranderen. Je moet je altijd uit de voeten kunnen maken. Daarom willen we ook niet meer dat brandweermensen met lange uitgerolde slangen aan het blussen zijn. De kans dat ze door het vuur worden ingesloten, is te groot.”

Het is aan de terreinbeheerders ervoor te zorgen dat de wegen begaanbaar zijn en blijven. Omdat de brandweer met grote voertuigen werkt (hoe groter, hoe meer bluswater aan boord) wordt niet alleen naar de breedte van de paden gekeken, maar ook naar de hoogte. Laaghangende takken hangen vervelend de weg en kunnen voor veel oponthoud zorgen, terwijl spoed juist van het grootste belang is. En niet zelden staat ook het toegesnelde publiek hinderlijk in de weg. Met auto’s links en rechts van de toegangsweg is er soms voor de brandweer geen doorkomen aan. Rozeboom: „De politie heeft ook de neiging om als hulpverlener naar de brand toe te gaan. Beter is dat ze aan de rand van het gebied blijven om de toegang vrij te houden.”

Betonschaar

De schouw van deze dag wordt uitgevoerd in en rond het Aekingerzand, nabij Appelscha. Met twee 4x4-voertuigen van de brandweer trekt het gezelschap het veld in. Vlakbij het bezoekerscentrum doemt een eerste horde op: een slagboom, bedoeld om ongewenst verkeer tegen te houden. Daar zijn er veel van in bosgebieden. Sommige zijn voorzien van een slot, maar ingeval van een calamiteit is het lang niet altijd mogelijk dat de sleutelhouder op tijd ter plaatse is. „Wij hebben een sleutel, die overal op past”, lacht Rozeboom. „Een betonschaar. Als het moet, knippen we gewoon de ketting door. Daar zijn ook afspraken over gemaakt.”

Even verderop oogt het zandpad breed en vlak, dus prima begaanbaar. Rechts heide, links bos. Toch wordt er gestopt. Als het hier misgaat, zo stelt Schuijn, is de kans groot dat het vuur zich van de gortdroge heide verplaatst richting het bos. En het pad fungeert dan als buffer, een keerring waarop het vuur doodloopt. „Maar aan de boskant staan ook naaldbomen, precies aan de rand langs het pad. En ook tussen de heide staan enkele grove dennen. Dat zijn onze potentiële springers. De brand verspreidt zich over de grond door de heide, gaat via de bomen omhoog en kan dan makkelijk overspringen naar de andere kant van het pad.” Met zijn armen verbeeldt Schuijn de bijna golvende bewegingen van de vlammen.

Conclusie: de naaldbomen moeten weg. „Kan dat?”, klinkt het indringend. Boswachter Van Oossanen knikt bevestigend. „Die bomen snoeien heeft niet zoveel zin. Dan kunnen we ze beter helemaal weghalen.”

De werkschuur van Staatsbosbeheer in het Aekingerzand is gelegen aan een ven. Met een groot verhard erf een ideale uitvalsbasis voor de brandweer. Maar dan moeten ze wel bij het water kunnen komen. En dat is lastig, want de oever is begroeid met jonge bomen en struiken. Die moeten weg om een soort inrit te maken. Nog beter, zo zegt Schuijn, is vanaf het erf een ondergrondse leiding aanleggen die uitmondt in het ven. Probleem: de bodem is modderig en de waterstand, met name in de droge periodes, laag. Misschien een idee om de werkschuur standaard uit te rusten met een bootje, zodat een dikke slang altijd naar het diepste punt kan worden gebracht, oppert brandweerman Lars van Tongeren.

Instemming alom

Instemming alom, maar er wordt nog geen definitieve beslissing genomen. „We moeten nu onderzoeken wat de beste mogelijkheid is en daar op korte termijn op terugkomen”, zegt Van Oossanen. „Dat is het mooie van deze dagen. Als je het niet bespreekt met elkaar, weet je het ook niet.” Maar hoe heet het ven? De mannen van Staatsbosbeheer halen de schouders op. Voor de vastlegging is een oplossing snel gevonden: Ven Zonder Naam. Oftewel Vee-Zet-En, vrij naar BZN.

In een deel van het Drents-Friese Wold willen de beheerders de ‘beleving’ van het gebied vergroten door bijvoorbeeld brede rechttoe-rechtaanpaden te vervangen voor smalle kronkelpaadjes. Dat heeft zeker gevolgen voor de brandbestrijding, weet Rozeboom. „Dan gaan wij dat gebied niet meer in. Als er dan brand is, moeten we zoeken naar een bereikbaar gedeelte waar we de brand kunnen opvangen. Dat is een keuze van de beheerders. Het gaat in het Drents-Friese Wold om een gebied van 1400 hectare. Als daar brand is en de wind staat richting Diever, dan zit het dorp dagenlang in de rook. Ik weet niet of de inwoners en de mensen die bestuurlijk verantwoordelijk zijn daar heel blij van worden.”

Aan de andere kant zijn er natuurgebieden waar beheerders vele jaren hebben gewerkt aan het behoud of de terugkeer van bepaalde flora- en faunasoorten. Als zo’n deelgebied in vlammen opgaat, is al het werk voor niets geweest. En hoewel het vaak stiltegebieden zijn, worden er toch voorzieningen getroffen voor de brandweer. Rozeboom: „Daar werken wij zeker graag aan mee. De samenwerking met de natuurbeheerders is over het algemeen goed. Zij worden telkens wat roder en wij wat groener.”

Boeren

Toch moeten we accepteren dat de brandweer zo nu en dan gewoon niet in staat is een natuurbrand te blussen, zegt Ira Helsloot, hoogleraar ‘rampenbestrijding en crisisbeheersing’. „Omdat er veel dood hout in het bos ligt of omdat de brandweer de brand gewoonweg niet kan bereiken.”

Volgens Helsloot trok de brandweer in 1998 landelijk voor het eerst aan de bel. In die periode deed het moderne natuurbeheer zijn intrede. Dode en omgewaaide bomen, afgebroken takken en complete boomkronen werden niet langer opgeruimd, maar ‘teruggegeven’ aan de natuur. Een lusthof voor kevertjes en andere kriebelende wezentjes, broed- en schuilplaats voor vogels en zoogdieren.

Keerzijde van het verhaal is dat de kans op een natuurbrand niet alleen groter wordt, maar dat het vuur in een omgeving met veel dood (en dus droog) hout op de bodem veel sneller om zich heen kan grijpen. „De opmerkingen van de brandweer 21 jaar geleden waren terecht en dat zijn ze nog steeds. Het risico op een brand in de hedendaagse natuur is gewoon groter.”

Helsloot: „Dat is er zo nu en dan een stukje natuur in de fik vliegt, is niet zo erg. Is van alle tijden en hoort er eigenlijk wel bij. Het wordt een stuk ingewikkelder als er in of nabij deze belevingsgebieden campings zijn of mensen wonen. Bij een natuurbrand heb je wat meer tijd om te ontkomen dan bij een woningbrand, maar niettemin moeten campinggasten en bewoners heel nadrukkelijk en heel consequent worden geïnformeerd en geïnstrueerd. Wat moet je doen ingeval van een natuurbrand? En vooral ook: waar moet je heen? Een camping met één in- en uitgang kan echt niet. Wat als net die vluchtroute is geblokkeerd of wat als het vuur van die kant komt?”

Evacuatieplannen

Evacuatieplannen zijn in de Drentse natuur nog een punt van aandacht. „Dat is de volgende stap”, weet Rozeboom. „We zijn als brandweer in gesprek met campinghouders. Wij kaarten het aan, geven adviezen, maar de campinghouder is primair verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn gasten.”

En de tijd dat er bij een natuurbrand alleen naar de brandweer wordt gekeken, is volgens Helsloot voorbij. „Ook de samenleving moet zich voorbereiden op een grote natuurbrand. Het zou mij een lief ding waard zijn als bij het blussen structureel gebruik wordt gemaakt van boeren en loonwerkers. Met hun tractoren en met water gevulde giertanks kunnen ze overal komen. Qua kosten en effectiviteit is het heel wat efficiënter om boeren in te zetten dan allemaal ingewikkelde en dus dure brandweervoertuigen te bouwen.”

In vroeger jaren was het heel gebruikelijk dat boeren hielpen bij het blussen van natuurbranden. Ze werden ook betaald voor hun inzet. Het verhaal gaat dat zo nu en dan wel eens een vuurtje werd gemaakt om de inkomsten wat op te krikken. Tot zover de overlevering.

Wat niet is veranderd, is dat de mens, op een enkele blikseminslag na, de veroorzaker is van natuurbranden. Een achteloos weggegooide peuk of, zoals een jaar of wat geleden in het nationaal park Dwingelderveld, mensen die op een snikhete dag aan de rand van de heide gingen barbecuen. Iedere brandweerman of -vrouw weet dat verreweg de meeste natuurbranden worden veroorzaakt door ‘verknipte geesten’ die graag vlammen zien of hun ‘stempel’ willen drukken. En op die lieden hebben brandweermensen en natuurbeheerders geen grip, zeker niet op de grote, stille en gortdroge heide.