Direct naar artikelinhoud

Screening op kanker heeft niet zoveel nut

Screening op kanker heeft niet zoveel nut

Hebben bevolkingsonderzoeken nut? Worden levens gered als grote groepen op het oog gezonde mensen regelmatig worden gecontroleerd op dodelijke ziektes als kanker of hartfalen? Amerikaanse wetenschappers poken deze oude medische discussie weer op.

Hun conclusie: er zijn amper bewijzen dat screening sterfte vermindert. "De hoge verwachtingen die men van dit preventieve onderzoek heeft, moeten worden getemperd", schrijven ze in het vakblad International Journal of Epidemiology. Voorstanders van screening vinden dat de Amerikanen de lat te hoog leggen.

Het achterliggende idee is aantrekkelijk. Als je een ziekte vroegtijdig opspoort - ruim voordat deze zich uit in klachten - lijkt de kans op genezing groter. Maar komt die verwachting in de praktijk uit? En er zijn nadelen. Screening bestempelt soms gezonde mensen ten onrechte tot kankerpatiënt, de test richt zelf schade aan en kost geld.

Stevige bewijzen
Epidemioloog John Ioannidis van de Stanford universiteit in Californië besloot alle bewijsmateriaal voor screening bij elkaar te vegen. Ioannidis is bekend - in sommige kringen berucht - om zijn studie tien jaar geleden waarin hij de vloer aanveegde met de bewijsvoering in de geneeskunde. Hij zocht naar stevige bewijzen: goed opgezette, zogeheten gerandomiseerde studies, de gouden standaard in de medische wetenschap. Daar waren er op het gebied van screening niet veel van. Ruim vijftig studies vond Ioannidis, waarin negentien testen voor elf ziektes werden beoordeeld.

Uit al die studies rolde een mager resultaat. Ioannidis concludeert: "Preventieve opsporing van een bepaalde ziekte vermindert zelden de sterfte aan die ziekte, en heeft eigenlijk geen enkele bewezen invloed op de algehele sterfte."

Screening op borst- of dikkedarmkanker heeft volgens hem enig nut, net als het preventief opsporen van aneurysma's. Maar voor het overige vond hij geen enkel bewijs. Let wel, bewijzen die aan zijn gouden standaard voldoen. Veel screenings rusten op observationele studies die groepen een tijd volgen. Daar sluipen vertekeningen in, schrijft hij. Zo lijken gescreende patiënten langer in leven te blijven, maar die 'winst' ontstaat doordat de ziekte eerder wordt opgemerkt, niet doordat de dood wordt uitgesteld.

Kritiek
Bart Kiemeney, hoogleraar kankerepidemiologie aan het Nijmeegse Radboudumc, vindt het beeld dat Ioannidis schetst te negatief. Goed onderzoek haalt die vertekeningen eruit, zegt hij. "Gerandomiseerde studies zijn het beste, maar ook daar zitten in de praktijk nadelen aan. Zo'n studie moet zeker vijftien of twintig jaar lopen. In zo'n lange tijd zijn er altijd verstoringen."

Volgens Harry de Koning, hoogleraar screening aan het Erasmus MC in Rotterdam, is het juist Ioannidis die wat steken heeft laten vallen. "Er zijn wel degelijk meer gerandomiseerde studies die bewijzen dat het werkt. Bij prostaatkanker bijvoorbeeld, of bij longkanker. Die heeft hij, onterecht, weggelaten."

Preventieve opsporing van een bepaalde ziekte vermindert zelden de sterfte aan die ziekte